Het belangrijkste kenmerk van roséwijn is de lichtroze kleur, die ontstaat door een beperkte schilcontacttijd met de druiven. Hierdoor behoudt de wijn een frisse smaak en een lichte tannine, wat het perfect maakt voor een zomerse drank.
Roséwijn wordt gemaakt door rode druiven te persen en het sap kort met de schil te laten macereren, meestal een paar uur tot een paar dagen. Dit zorgt ervoor dat de wijn een deel van de kleur, smaak en tannine uit de schillen opneemt, maar minder dan bij de productie van rode wijn.
De ideale serveertemperatuur voor roséwijn is meestal tussen de 8 en 12 graden Celsius. Dit helpt om de frisse en fruitige aroma's van de wijn naar voren te brengen en maakt het een verfrissende keuze, vooral bij warm weer.
Roséwijn gaat goed samen met verschillende gerechten. Denk aan salades, gegrilde kip, zeevruchten, of lichte pasta's. Het kan ook een geweldige aanvulling zijn op Spaanse tapas of een barbecue met vrienden.
Veelgebruikte druivensoorten voor het maken van roséwijn zijn Grenache, Syrah, Sangiovese en Pinot Noir. Elk van deze druiven brengt zijn eigen unieke smaken en aroma's in de wijn, wat bijdraagt aan de diversiteit van roséwijnen.